26 maar ook moet ons vee met ons meegaan, zonder dat er een hoef ontbreekt, want daarvan zullen wij nemen om de Here, onze God, te dienen; want wij weten niet, waarmee wij de Here zullen moeten dienen vóórdat wij daar aankomen.
27 Maar de Here verhardde het hart van Farao, zodat hij hen niet wilde laten gaan.
28 En Farao zeide tot hem: Ga weg van mij; zorg ervoor, dat gij mijn aangezicht niet meer ziet, want ten dage, dat gij mijn aangezicht ziet, zult gij sterven.
29 Hierop zeide Mozes: Gij hebt juist gesproken; ik zal uw aangezicht niet meer zien.