7 En morgenochtend zult gij de heerlijkheid des Heren zien, omdat Hij uw gemor tegen de Here gehoord heeft. Want wat zijn wij, dat gij tegen ons mort?
8 En Mozes zeide: Als de Here u in de avond vlees te eten geeft en in de morgen volop brood, omdat de Here het gemor waarmede gij tegen Hem gemord hebt, gehoord heeft – wat zijn wij? Niet tegen ons was uw gemor, maar tegen de Here.
9 En Mozes zeide tot Aäron: Zeg tot de gehele vergadering der Israëlieten: nadert voor het aangezicht des Heren: want Hij heeft uw gemor gehoord.
10 Terwijl nu Aäron sprak tot de gehele vergadering der Israëlieten, richtten zij hun blik naar de woestijn – en zie, de heerlijkheid des Heren verscheen in een wolk.
11 Toen sprak de Here tot Mozes en zeide:
12 Ik heb het gemor der Israëlieten gehoord; zeg tot hen: in de avondschemering zult gij vlees eten en in de morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben.
13 En des avonds kwamen kwakkels opzetten en overdekten de legerplaats; en des morgens was er een dauwlaag rondom de legerplaats.