8 En Mozes zeide: Als de Here u in de avond vlees te eten geeft en in de morgen volop brood, omdat de Here het gemor waarmede gij tegen Hem gemord hebt, gehoord heeft – wat zijn wij? Niet tegen ons was uw gemor, maar tegen de Here.
9 En Mozes zeide tot Aäron: Zeg tot de gehele vergadering der Israëlieten: nadert voor het aangezicht des Heren: want Hij heeft uw gemor gehoord.
10 Terwijl nu Aäron sprak tot de gehele vergadering der Israëlieten, richtten zij hun blik naar de woestijn – en zie, de heerlijkheid des Heren verscheen in een wolk.
11 Toen sprak de Here tot Mozes en zeide:
12 Ik heb het gemor der Israëlieten gehoord; zeg tot hen: in de avondschemering zult gij vlees eten en in de morgen zult gij met brood verzadigd worden; en gij zult weten, dat Ik, de Here, uw God ben.
13 En des avonds kwamen kwakkels opzetten en overdekten de legerplaats; en des morgens was er een dauwlaag rondom de legerplaats.
14 Toen de dauwlaag opgetrokken was, zie, daar lag over de woestijn iets fijns, iets schilferachtigs, fijn als rijm op de aarde.