5 Daarop zeide de Here tot Mozes: Ga vóór het volk uit en neem enige van de oudsten van Israël met u; neem ook de staf waarmee gij de Nijl geslagen hebt, in uw hand en ga heen.
6 Zie, Ik zal daar vóór u op de rots bij Horeb staan; dan zult gij op de rots slaan en daaruit zal water te voorschijn komen, zodat het volk kan drinken. En Mozes deed alzo voor de ogen van de oudsten van Israël.
7 Hij noemde die plaats Massa en Meriba, wegens de twist der Israëlieten en omdat zij de Here op de proef gesteld hadden door te zeggen: Is de Here in ons midden of niet?
8 Toen kwam Amalek en streed tegen Israël te Refidim.
9 En Mozes zeide tot Jozua: Kies ons mannen uit, trek uit, strijd tegen Amalek, morgen zal ik op de heuveltop staan met de staf Gods in mijn hand.
10 Jozua nu deed, zoals Mozes tot hem gezegd had en streed tegen Amalek; maar Mozes, Aäron en Chur hadden de heuveltop bestegen.
11 En wanneer Mozes zijn hand ophief, had Israël de overhand, maar wanneer hij zijn hand liet zakken, had Amalek de overhand.