1 En Jetro, de priester van Midjan, de schoonvader van Mozes, hoorde alles wat God voor Mozes en zijn volk Israël gedaan had, dat de Here Israël uit Egypte had geleid.
2 Toen nam Jetro, de schoonvader van Mozes, Sippora, de vrouw van Mozes – nadat deze haar had weggezonden –
3 benevens haar beide zonen; van wie de ene Gersom heette, want, had hij gezegd, ik ben een vreemdeling geweest in een vreemd land,
4 en de andere Eliëzer, want de God van mijn vader is mijn hulp geweest en heeft mij gered van het zwaard van Farao.
5 Toen Jetro, de schoonvader van Mozes, met diens zonen en vrouw bij Mozes kwam in de woestijn, waar hij gelegerd was bij de berg Gods, liet hij aan Mozes zeggen: