1 Tot Mozes zeide Hij: Klim op tot de Here, gij en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël en buigt u van verre neder.
2 Maar Mozes alleen zal tot de Here naderen, zij echter zullen niet naderen, en het volk zal niet met hem opklimmen.
3 Toen kwam Mozes en deelde het volk al de woorden des Heren en al de verordeningen mee, en het gehele volk antwoordde eenstemmig: Al de woorden, die de Here gesproken heeft, zullen wij doen.
4 En Mozes schreef al de woorden des Heren op. Vroeg in de morgen bouwde hij een altaar onder aan de berg, met twaalf opgerichte stenen overeenkomstig de twaalf stammen van Israël.
5 Toen zond hij de jongelingen der Israëlieten heen, en zij brachten brandoffers en offerden stieren als vredeoffers voor de Here.