10 En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in klaarheid.
11 Maar tot de vooraanstaanden der Israëlieten strekte Hij zijn hand niet uit; zij aanschouwden God en zij aten en dronken.
12 De Here zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.
13 Toen stond Mozes op met zijn dienaar Jozua, en Mozes besteeg de berg Gods.
14 Maar tot de oudsten zeide hij: Wacht hier op ons, totdat wij bij u terugkeren; Aäron en Chur zijn immers bij u, wie zaken heeft, moet zich tot hen wenden.
15 Daarop besteeg Mozes de berg, en de wolk bedekte de berg.
16 De heerlijkheid des Heren rustte op de berg Sinai, en de wolk bedekte hem zes dagen lang; op de zevende dag riep Hij tot Mozes midden uit de wolk.