8 Toen nam Mozes het bloed en sprengde het op het volk en hij zeide: Zie, het bloed van het verbond dat de Here met u sluit, op grond van al deze woorden.
9 En Mozes klom op met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël.
10 En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder zijn voeten een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in klaarheid.
11 Maar tot de vooraanstaanden der Israëlieten strekte Hij zijn hand niet uit; zij aanschouwden God en zij aten en dronken.
12 De Here zeide tot Mozes: Klim op tot Mij, de berg op, en blijf daar, dan zal Ik u de stenen tafelen geven, de wet en het gebod, die Ik opgeschreven heb, om hen te onderwijzen.
13 Toen stond Mozes op met zijn dienaar Jozua, en Mozes besteeg de berg Gods.
14 Maar tot de oudsten zeide hij: Wacht hier op ons, totdat wij bij u terugkeren; Aäron en Chur zijn immers bij u, wie zaken heeft, moet zich tot hen wenden.