25 Gij zult er een rand van een handbreedte omheen maken en een gouden omlijsting rondom haar rand.
26 Gij zult vier gouden ringen ervoor maken en de ringen zetten op de vier hoeken aan haar vier poten.
27 Dicht bij de rand zullen zich de ringen bevinden als houders voor draagstokken, om de tafel te dragen.
28 Gij zult de draagstokken van acaciahout maken en ze met goud overtrekken, opdat daarmee de tafel gedragen worde.
29 Gij zult schotels, schalen, kannen en kommen maken, waarmee geplengd wordt; van louter goud zult gij ze maken.
30 En gij zult op de tafel geregeld toonbrood leggen voor mijn aangezicht.
31 Gij zult een kandelaar van louter goud maken, van gedreven werk zal de kandelaar gemaakt worden, het voetstuk zowel als de schacht; de bloemkelken, met knoppen en bloesems, zullen daarmee één geheel vormen.