18 Gij zult de planken voor de tabernakel maken, twintig planken aan de zuidkant.
19 En veertig zilveren voetstukken zult gij maken onder de twintig planken, twee voetstukken onder de ene plank voor haar beide tappen, en twee voetstukken onder de andere plank voor haar beide tappen.
20 Evenzo voor de andere zijde van de tabernakel aan de noordkant twintig planken
21 met veertig zilveren voetstukken: twee voetstukken onder de ene plank en twee voetstukken onder de andere plank.
22 Voor de achterzijde van de tabernakel aan de westkant zult gij zes planken maken.
23 Twee planken zult gij maken voor de hoeken van de tabernakel aan de achterkant.
24 Volkomen gelijk nu zullen zij zijn aan de onderkant en aan de bovenkant, tot de ene ring; zo zal het voor die beide zijn: zij zullen de beide hoeken vormen.