8 de tafel met haar gerei, de kandelaar van louter goud met al zijn gerei, het reukofferaltaar,
9 het brandofferaltaar met al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk,
10 de ambtsklederen, zowel de heilige klederen van de priester Aäron als de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bekleden,
11 de zalfolie en het welriekend reukwerk voor het heiligdom; naar alles wat Ik u geboden heb, zullen zij dit maken.
12 De Here zeide tot Mozes:
13 Gij dan, spreek tot de Israëlieten: maar mijn sabbatten moet gij onderhouden, want dat is een teken tussen Mij en u, van geslacht tot geslacht, zodat gij weet, dat Ik de Here ben, die u heilig.
14 Gij zult de sabbat onderhouden, want deze is iets heiligs voor u; wie hem ontheiligt, zal zeker ter dood gebracht worden, want ieder die daarop werk verricht, zal uitgeroeid worden uit het midden van zijn volksgenoten.