2 Wees gereed tegen de morgen en beklim in de morgen de berg Sinai; vervoeg u daar bij Mij op de top van de berg.
3 Doch niemand zal met u opklimmen en ook mag niemand gezien worden op de gehele berg, zelfs het kleinvee en de runderen mogen niet weiden in de nabijheid van de berg.
4 Toen hieuw Mozes twee stenen tafelen gelijk de eerste; hij beklom vroeg in de morgen de berg Sinai, zoals de Here hem geboden had, en nam de twee stenen tafelen in zijn hand.
5 En de Here daalde neder in een wolk, stelde Zich daar bij hem en riep de naam des Heren uit.
6 De Here ging aan hem voorbij en riep: Here, Here, God, barmhartig en genadig, lankmoedig, groot van goedertierenheid en trouw,
7 die goedertierenheid bestendigt aan duizenden, die ongerechtigheid, overtreding en zonde vergeeft; maar (de schuldige) houdt Hij zeker niet onschuldig, de ongerechtigheid der vaderen bezoekende aan kinderen en kindskinderen, aan het derde en vierde geslacht.
8 Mozes knielde haastig ter aarde, boog zich neder