13 de tafel met haar draagstokken, al haar toebehoren en het toonbrood;
14 de lichtkandelaar met zijn gerei, zijn lampen en de olie voor het licht;
15 het reukofferaltaar met zijn draagstokken, de zalfolie en het welriekend reukwerk; het gordijn van de ingang, voor de ingang van de tabernakel;
16 het brandofferaltaar met het bijbehorende koperen traliewerk, zijn draagstokken en al zijn gerei, het wasvat met zijn voetstuk;
17 de gordijnen van de voorhof, zijn pilaren, zijn voetstukken en het gordijn van de poort van de voorhof;
18 de pinnen van de tabernakel en de pinnen van de voorhof, en hun touwen;
19 de ambtsklederen voor de dienst in het heiligdom, de heilige klederen voor de priester Aäron en de klederen van zijn zonen, om het priesterambt te bekleden.