23 en iedere man die blauwpurper, roodpurper, scharlaken, fijn linnen, geitehaar, roodgeverfde ramsvellen en tachasvellen in zijn bezit had, bracht dit.
24 Ieder die een heffing van zilver of koper hief, bracht de heffing voor de Here, en ieder die acaciahout voor al het werk ten behoeve van de dienst in zijn bezit had, bracht dit.
25 Iedere vrouw, die kunstvaardig was, spon eigenhandig en zij bracht het gesponnene, het blauwpurper, roodpurper, scharlaken en het fijne linnen.
26 Alle kunstvaardige vrouwen, wier hart haar daartoe dreef, sponnen het geitehaar.
27 De vorsten brachten de chrysopraasstenen en de vulstenen voor de efod en voor het borstschild,
28 de specerij en de olie voor het licht, voor de zalfolie en voor welriekend reukwerk.
29 Alle mannen en vrouwen, wier hart hen drong om iets te brengen voor al het werk dat de Here door Mozes geboden had te maken – de Israëlieten brachten het als een vrijwillige gave voor de Here.