10 Hij maakte de tafel van acaciahout, twee el lang, één el breed en anderhalve el hoog.
11 Hij overtrok die met louter goud en maakte er een gouden omlijsting omheen.
12 Hij maakte er een rand van een handbreedte omheen en een gouden omlijsting rondom haar rand.
13 Hij goot er vier gouden ringen voor en hij zette de ringen op de vier hoeken aan haar vier poten.
14 Dicht bij de rand bevonden zich de ringen, als houders voor de draagstokken om de tafel te dragen.
15 Hij maakte de draagstokken van acaciahout en overtrok ze met goud, om de tafel te dragen.
16 En hij maakte het gerei dat op de tafel behoorde, de schotels, schalen, kommen, en de kannen, waarmee geplengd wordt, van louter goud.