9 Vierkant was het; dubbel maakten zij het borstschild, een span lang en een span breed, dubbel.
10 Zij vulden het met vier rijen stenen: een rij rode jaspis, chrysoliet en malachiet, de eerste rij;
11 de tweede rij: hematiet, lazuursteen en prasem;
12 de derde rij: barnsteen, agaat en amethist;
13 de vierde rij: turkoois, chrysopraas en nefriet. In gouden kassen waren zij ingevat in hun zettingen.
14 De stenen overeenkomstig de namen der zonen van Israël, waren twaalf in getal, overeenkomstig hun namen; als zegelgraveerwerk waren zij, elk met zijn naam, voor de twaalf stammen.
15 Zij maakten op het borstschild gedraaide kettinkjes, vlechtwerk van louter goud.