2 Op de eerste dag van de eerste maand zult gij de tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten.
3 Gij zult daarin de ark der getuigenis plaatsen en gij zult de ark door het voorhangsel aan het oog onttrekken.
4 Gij zult de tafel brengen en schikken wat erop behoort; gij zult de kandelaar brengen en zijn lampen erop zetten.
5 Gij zult het gouden altaar voor het reukwerk vóór de ark der getuigenis zetten. Gij zult het gordijn voor de ingang van de tabernakel ophangen.
6 Gij zult het brandofferaltaar vóór de ingang van de tabernakel, de tent der samenkomst, zetten.
7 Gij zult het wasvat tussen de tent der samenkomst en het altaar zetten en er water in doen.
8 Gij zult de voorhof rondom uitzetten en het gordijn voor de poort van de voorhof ophangen.