6 Gij zult het brandofferaltaar vóór de ingang van de tabernakel, de tent der samenkomst, zetten.
7 Gij zult het wasvat tussen de tent der samenkomst en het altaar zetten en er water in doen.
8 Gij zult de voorhof rondom uitzetten en het gordijn voor de poort van de voorhof ophangen.
9 Dan zult gij de zalfolie nemen en de tabernakel met al wat daarin is, zalven; zo zult gij hem heiligen met al zijn gerei, en hij zal heilig zijn.
10 Ook zult gij het brandofferaltaar zalven met al zijn gerei; zo zult gij het heiligen, en het altaar zal allerheiligst zijn.
11 Ook zult gij het wasvat met zijn voetstuk zalven en het heiligen.
12 Dan zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen.