13 En de drijvers drongen aan met de woorden: Maakt uw werk af, de bepaalde dagtaak voor elke dag, evengoed als toen er stro was.
14 En de Israëlitische opzichters, aan wie de drijvers van Farao die taak hadden opgelegd, werden geslagen, terwijl hun werd toegevoegd: Waarom hebt gij het vastgestelde getal tichelstenen niet klaar, zoals gisteren en eergisteren, vandaag evengoed als gisteren?
15 Daarop kwamen de Israëlitische opzichters tot Farao en riepen tot hem: Waarom doet gij zó met uw knechten?
16 Stro wordt uw knechten niet meer gegeven en toch zegt men ons: maak tichelstenen. En zie, uw knechten worden geslagen. Maar de schuld ligt bij uw volk.
17 Hij echter zeide: Lui zijt gij, lui! Daarom zegt gij: Laat ons aan de Here gaan offeren.
18 Nu dan, vooruit, aan het werk! Stro wordt u niet gegeven, maar dezelfde hoeveelheid tichelstenen moet gij leveren.
19 Toen begrepen de Israëlitische opzichters, hoe erg het met hen gesteld was, daar men zeide: Gij moogt het aantal tichelstenen, uw vastgestelde taak voor elke dag, niet verminderen.