3 Toen zeiden zij: De God der Hebreeën heeft ons ontmoet; laat ons toch drie dagreizen ver de woestijn intrekken, om aan de Here, onze God, te offeren, anders zou Hij ons treffen met de pest of met het zwaard.
4 Maar de koning van Egypte zeide tot hen: Waarom tracht gij, Mozes en Aäron, het volk van zijn werk af te houden! Vooruit, aan uw dwangarbeid!
5 Ook zeide Farao: Zie, het volk des lands is reeds zo talrijk en gij wilt hen met hun dwangarbeid doen ophouden!
6 Farao beval op die dag de drijvers en opzichters van het volk:
7 Gij moogt het volk geen stro meer geven om tichelstenen te maken, zoals gisteren en eergisteren; zij moeten nu zelf stro gaan verzamelen,
8 maar toch zult gij hun de vastgestelde hoeveelheid tichelstenen, die zij gisteren en eergisteren moesten maken, opleggen zonder er iets van af te doen; want zij zijn lui, daarom roepen zij: laat ons aan onze God gaan offeren.
9 Het werk dezer mannen moet worden verzwaard, zodat zij daarmee bezig zijn en geen aandacht schenken aan leugentaal.