6 Aldus deden Mozes en Aäron; zoals de Here hun geboden had, zo deden zij.
7 Mozes nu was tachtig jaar oud en Aäron drieëntachtig jaar, toen zij tot Farao spraken.
8 En de Here zeide tot Mozes en Aäron:
9 Wanneer Farao tot u zegt: vertoon een wonderteken, dan zult gij tot Aäron zeggen: neem uw staf en werp die neer voor het aangezicht van Farao; dan zal hij een slang worden.
10 Mozes en Aäron kwamen tot Farao en zij deden, zoals de Here geboden had; Aäron wierp zijn staf neer voor het aangezicht van Farao en zijn dienaren, en hij werd een slang.
11 Daarop riep Farao van zijn kant de wijzen en de tovenaars en ook zij, de Egyptische geleerden, deden door hun toverkunsten hetzelfde.
12 Ieder wierp zijn staf neer en deze werden tot slangen; de staf van Aäron echter verslond hun staven.