26 Maar Mozes zeide: Het is onmogelijk zo te doen, wij zouden aan de Here, onze God, offeren, wat de gruwel der Egyptenaren is. Wanneer wij datgene, wat de gruwel der Egyptenaren is, voor hun ogen zouden offeren, zouden zij ons dan niet stenigen?
27 Wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en de Here, onze God, offers brengen, zoals Hij ons gezegd heeft.
28 Toen zeide Farao: Ik zal u laten gaan om aan de Here, uw God, in de woestijn te offeren; slechts moogt gij niet al te ver weggaan. Bidt voor mij.
29 Toen zeide Mozes: Zie, ik ga van u heen en zal tot de Here bidden, en de steekvliegen zullen Farao, zijn dienaren en zijn volk, morgen verlaten; alleen, dat Farao niet langer bedrieglijk handele, door het volk niet te laten gaan om de Here een offer te brengen.
30 Daarop ging Mozes van Farao heen en bad de Here.
31 En de Here deed naar het woord van Mozes: de steekvliegen verlieten Farao, zijn dienaren en zijn volk; niet één bleef er over.
32 Toch liet Farao zijn hart ook ditmaal niet vermurwen; hij liet het volk niet gaan.