1 En de Here zeide tot Mozes: Ga tot Farao en spreek tot hem: zó zegt de Here, de God der Hebreeën: laat mijn volk gaan om Mij te dienen.
2 Want indien gij weigert hen te laten gaan en hen nog weerhoudt,
3 dan zal de hand des Heren zijn tegen uw vee, dat in het veld is, tegen de paarden, de ezels, de kamelen, de runderen en het kleinvee, – een zeer zware pest.
4 En de Here zal het vee van Israël afzonderen van het vee der Egyptenaren, zodat er geen stuk van het vee dat de Israëlieten bezitten, zal sterven.