32 Maar de tarwe en de spelt waren niet neergeslagen, want die komen later. –
33 En Mozes ging van Farao heen, de stad uit, en hij breidde zijn handen uit tot de Here; toen hielden de donderslagen en de hagel op en de regen stroomde niet meer op de aarde neer.
34 Maar toen Farao zag, dat de regen, de hagel en de donderslagen hadden opgehouden, ging hij voort met zondigen; hij liet zijn hart niet vermurwen, hij noch zijn dienaren.
35 Het hart van Farao verhardde, zodat hij de Israëlieten niet liet gaan – zoals de Here door Mozes gezegd had.