54 de zonen van Nesiach, de zonen van Chatifa.
55 De nakomelingen van Salomo’s knechten: de zonen van Sotai, de zonen van Soferet, de zonen van Peruda;
56 de zonen van Jaäla, de zonen van Darkon, de zonen van Giddel;
57 de zonen van Sefatja, de zonen van Chattil, de zonen van Pokeret-Hassebaïm, de zonen van Ami.
58 Al de tempelhorigen en nakomelingen van Salomo’s knechten: driehonderd tweeënnegentig.
59 En dit zijn degenen die optrokken uit Tel-Melach, Tel-Charsa, Kerub, Addan en Immer – zij konden echter niet aantonen, of hun familie en nakomelingschap tot Israël behoorden –:
60 de zonen van Delaja, de zonen van Tobia, de zonen van Nekoda, zeshonderd tweeënvijftig;