3 In het eerste jaar van koning Kores gaf koning Kores dit bevel: Wat betreft het huis Gods te Jeruzalem, dat huis moet worden herbouwd tot een plaats waar men slachtoffers brengt; en zijn fundamenten moeten gelegd worden; zijn hoogte moet zestig el bedragen, zijn breedte zestig el.
4 Er zullen drie lagen steenblokken zijn en één laag hout. De kosten moeten uit de koninklijke schatkist betaald worden.
5 Ook zal men de gouden en zilveren voorwerpen van het huis Gods, welke Nebukadnessar uit de tempel te Jeruzalem heeft gehaald en naar Babel gebracht, teruggeven, opdat het naar de tempel te Jeruzalem, op zijn plaats kome, en gij zult het nederzetten in het huis Gods.
6 Nu dan, Tattenai, stadhouder van het gebied over de Rivier, Setar-Boznai en hun ambtgenoten, de ambtenaren van het gebied over de Rivier, gij moet u verre houden van daar;
7 laat de arbeid aan dat huis Gods toe; de stadhouder der Judeeërs en hun oudsten mogen dat huis Gods op zijn plaats bouwen.
8 Tevens is door mij bevel gegeven aangaande hetgeen gij doen zult aan deze oudsten der Judeeërs bij de bouw van dit huis Gods: uit de koninklijke inkomsten, uit de schatting van het gebied over de Rivier, zal nauwkeurig en zonder uitstel uitbetaling aan die mannen worden gedaan.
9 En wat er nodig is: jonge stieren, rammen, lammeren voor de brandoffers aan de God des hemels, tarwe, zout, wijn en olie, volgens de opgave van de priesters te Jeruzalem, dat moet hun dag aan dag volledig ter beschikking worden gesteld,