2 de zoon van Sallum, de zoon van Sadok, de zoon van Achitub,
3 de zoon van Amarja, de zoon van Azarja, de zoon van Merajot,
4 de zoon van Zerachja, de zoon van Uzzi, de zoon van Bukki,
5 de zoon van Abisua, de zoon van Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van Aäron, de hogepriester –
6 deze Ezra trok op uit Babel. Hij was een schriftgeleerde, bekwaam in de wet van Mozes, welke de Here, de God van Israël, gegeven had; en daar de hand van de Here, zijn God, over hem was, had de koning hem alles gegeven wat hij verlangd had.
7 Zo trokken ook een aantal Israëlieten en priesters, Levieten, zangers, poortwachters en tempelhorigen naar Jeruzalem, in het zevende jaar van koning Artachsasta.
8 En hij kwam te Jeruzalem in de vijfde maand, en wel in het zevende jaar van de koning.