3 Toen hij echter sterk bij hen aandrong, namen zij bij hem hun intrek en kwamen in zijn huis; en hij bereidde voor hen een maaltijd en bakte ongezuurde koeken, en zij aten.
4 Zij hadden zich nog niet ter ruste gelegd, of de mannen der stad, de mannen van Sodom, omsingelden het huis, van jong tot oud, de gehele bevolking, niemand uitgezonderd,
5 en zij riepen Lot toe en zeiden tot hem: Waar zijn de mannen, die vannacht bij u gekomen zijn? Breng hen bij ons buiten, opdat wij met hen gemeenschap hebben.
6 Toen ging Lot tot hen naar buiten, maar de deur sloot hij achter zich toe,
7 en hij zeide: Mijn broeders, doet toch geen kwaad;
8 zie toch, ik heb twee dochters, die met geen man gemeenschap hebben gehad; laat mij die tot u naar buiten brengen en doet met haar, zoals goed is in uw ogen; alleen doet deze mannen niets, want daartoe zijn zij onder de schaduw van mijn dak gekomen.
9 Maar zij zeiden: Ga op zij! En zij zeiden: Deze ene is als vreemdeling komen vertoeven om ons geheel en al de wet te stellen! Nu zullen wij u meer kwaad doen dan hun. En zij drongen sterk op tegen de man, tegen Lot, en kwamen naderbij om de deur open te breken.