14 Toen nam Abimelek schapen en runderen, slaven en slavinnen, en schonk die aan Abraham, en hij gaf hem zijn vrouw Sara terug.
15 En Abimelek zeide: Zie, mijn land staat voor u open, vestig u, waar het u goeddunkt.
16 En tot Sara zeide hij: Zie, ik geef aan uw broeder duizend zilverstukken; zie, dat zal voor u de ogen bedekken van allen die bij u zijn; en gij zult gerechtvaardigd zijn, ja, in elk opzicht.
17 Toen bad Abraham tot God, en God genas Abimelek en zijn vrouw en zijn slavinnen, zodat zij baarden.
18 De Here had namelijk elke moederschoot in Abimeleks huis toegesloten ter oorzake van Sara, de vrouw van Abraham.