11 Neen, mijn heer, luister naar mij; het veld geef ik u en de spelonk aldaar geef ik u: in tegenwoordigheid van mijn volksgenoten geef ik het u; begraaf uw dode.
12 Toen wierp Abraham zich neder voor het volk des lands,
13 en sprak tot Efron ten aanhoren van het volk des lands: Waarlijk, indien gij (genegen) zijt, luister dan naar mij: ik geef de prijs van het veld; neem die van mij aan, opdat ik mijn dode daar begrave.
14 En Efron antwoordde Abraham en zeide tot hem:
15 Och, mijn heer, luister naar mij: een stuk land van vierhonderd sikkelen zilver, wat maakt dat uit tussen mij en u? Begraaf toch uw dode.
16 Toen hoorde Abraham naar Efron, en Abraham woog aan Efron het geld af, waarvan hij gesproken had ten aanhoren der Hethieten, vierhonderd sikkelen zilver, gangbaar bij de koopman.
17 Zo ging het veld van Efron, dat in Makpela tegenover Mamre ligt, het veld en de spelonk aldaar, en al het geboomte op het veld, op het gehele terrein ervan rondom,