30 Toen zeide Esau tot Jakob: Laat mij toch slokken van dat rode, dat rode daar, want ik ben moe. Daarom gaf men hem de naam Edom.
31 Maar Jakob zeide: Verkoop mij dan eerst uw eerstgeboorterecht.
32 En Esau zeide: Zie, ik ga toch sterven; waartoe dient mij dan het eerstgeboorterecht?
33 Daarop zeide Jakob: Zweer mij eerst. En hij zwoer hem. Zo verkocht hij aan Jakob zijn eerstgeboorterecht.
34 Toen gaf Jakob aan Esau brood en het linzengerecht; hij at en dronk, stond op en ging heen. Zo verachtte Esau het eerstgeboorterecht.