6 zeide Rebekka tot haar zoon Jakob: Zie, ik heb uw vader horen spreken tot uw broeder Esau:
7 Breng mij toch een stuk wild en bereid mij een smakelijk gerecht, opdat ik ete, en ik zal u vóór mijn dood zegenen voor het aangezicht des Heren.
8 Nu dan, mijn zoon, luister naar mij in wat ik u gebied.
9 Ga naar de kudde, haal mij vandaar twee beste geitebokjes, dan zal ik die tot een smakelijk gerecht voor uw vader bereiden, zoals hij het gaarne heeft.
10 Breng dit dan aan uw vader om te eten, opdat hij u zegene vóór zijn dood.
11 Maar Jakob zeide tot zijn moeder Rebekka: Zie, mijn broeder Esau is een ruig man, en ik ben een onbehaard man.
12 Misschien zal mijn vader mij betasten; dan zal ik in zijn ogen zijn als iemand, die de spot met hem drijft, en ik zal vloek over mij brengen en geen zegen.