20 God heeft mij een schoon geschenk gegeven; ditmaal zal mijn man bij mij wonen, omdat ik hem zes zonen gebaard heb; en zij gaf hem de naam Zebulon.
21 Daarna baarde zij een dochter en noemde haar Dina.
22 Toen gedacht God Rachel, en God verhoorde haar; Hij opende haar schoot,
23 en zij werd zwanger en baarde een zoon. Toen zeide zij: God heeft mijn smaad weggenomen;
24 en zij gaf hem de naam Jozef, zeggende: Moge de Here mij er nog een andere zoon bijvoegen.
25 Nadat Rachel Jozef gebaard had, zeide Jakob tot Laban: Laat mij vertrekken, opdat ik naar mijn geboorteplaats en mijn land ga.
26 Geef (mij) mijn vrouwen en kinderen, om wie ik u gediend heb, opdat ik moge heengaan, want gij weet welke diensten ik voor u verricht heb.