6 Hemor nu, de vader van Sichem, ging tot Jakob om met hem te spreken.
7 De zonen van Jakob kwamen thuis uit het veld, zodra zij het hoorden; de mannen waren gegriefd en zeer toornig, omdat hij een schandelijke dwaasheid in Israël begaan had door bij de dochter van Jakob te liggen, want zo iets doet men niet.
8 En Hemor sprak met hen en zeide: Mijn zoon Sichem hangt met heel zijn hart aan uw dochter; geeft haar dan aan hem tot vrouw,
9 en verzwagert u met ons; geeft ons uw dochters en neemt onze dochters voor u,
10 woont dan bij ons: het land ligt voor u open; zet u daar neder, trekt daarin rond en vestigt u daar.
11 En Sichem zeide tot haar vader en tot haar broeders: Schenkt mij toch uw genegenheid; ik zal u geven wat gij mij zegt.
12 Al maakt gij mij de bruidsprijs en de huwelijksgift nog zo hoog, ik zal geven wat gij mij zult zeggen; maar geeft mij het meisje tot vrouw.