14 En Jakob zette een opgerichte steen ter plaatse, waar Hij met hem gesproken had, een stenen zuil, en hij stortte een plengoffer erover uit en goot er olie op.
15 En Jakob noemde de plaats, waar God met hem gesproken had, Betel.
16 Daarna braken zij op uit Betel. Toen zij nog maar een eindweegs van Efrat verwijderd waren, baarde Rachel, en zij had een moeilijke bevalling.
17 En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon.
18 En toen haar het leven ontvlood – want zij stierf – noemde zij hem Ben-Oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin.
19 Zo stierf Rachel en werd begraven aan de weg naar Efrat, dat is Betlehem.
20 En Jakob zette op haar graf een opgerichte steen, dat is de opgerichte steen van Rachels graf tot op heden.