5 en Oholibama baarde Jeüs, Jalam en Korach. Dit waren de zonen van Esau, die hem in het land Kanaän geboren zijn.
6 Esau nu nam zijn vrouwen, zijn zonen, zijn dochters en al de lieden die tot zijn huis behoorden, zijn kudde, al zijn vee en al zijn have, die hij in het land Kanaän verworven had, en hij ging van zijn broeder Jakob weg, naar een (ander) land.
7 Want hun have was te veel dan dat zij konden samenwonen, en het land hunner vreemdelingschap kon hen niet onderhouden vanwege hun kudden.
8 Daarom ging Esau op het gebergte Seïr wonen; Esau, dat is Edom.
9 Dit zijn de nakomelingen van Esau, de vader van de Edomieten, op het gebergte Seïr.
10 Dit zijn de namen der zonen van Esau: Elifaz, de zoon van Esaus vrouw Ada; Reüel, de zoon van Esaus vrouw Basemat.
11 En de zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Sefo, Gatam en Kenaz.