7 Want hun have was te veel dan dat zij konden samenwonen, en het land hunner vreemdelingschap kon hen niet onderhouden vanwege hun kudden.
8 Daarom ging Esau op het gebergte Seïr wonen; Esau, dat is Edom.
9 Dit zijn de nakomelingen van Esau, de vader van de Edomieten, op het gebergte Seïr.
10 Dit zijn de namen der zonen van Esau: Elifaz, de zoon van Esaus vrouw Ada; Reüel, de zoon van Esaus vrouw Basemat.
11 En de zonen van Elifaz waren Teman, Omar, Sefo, Gatam en Kenaz.
12 Timna was een bijvrouw van Elifaz, de zoon van Esau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit waren de zonen van Esaus vrouw Ada.
13 En dit waren de zonen van Reüel: Nachat, Zerach, Samma en Mizza; dit waren de zonen van Esaus vrouw Basemat.