1 In die tijd trok Juda van zijn broeders weg en nam zijn intrek bij een man van Adullam, genaamd Chira.
2 En Juda zag daar de dochter van een Kanaänitisch man, genaamd Sua; hij huwde haar en kwam tot haar.
3 En zij werd zwanger, baarde een zoon, en noemde hem Er.
4 Daarna werd zij opnieuw zwanger, baarde een zoon en noemde hem Onan.
5 Vervolgens baarde zij nogmaals een zoon, en noemde hem Sela. Hij was te Kezib, toen zij hem baarde.
6 En Juda nam voor Er, zijn eerstgeborene, een vrouw, genaamd Tamar.