2 En Juda zag daar de dochter van een Kanaänitisch man, genaamd Sua; hij huwde haar en kwam tot haar.
3 En zij werd zwanger, baarde een zoon, en noemde hem Er.
4 Daarna werd zij opnieuw zwanger, baarde een zoon en noemde hem Onan.
5 Vervolgens baarde zij nogmaals een zoon, en noemde hem Sela. Hij was te Kezib, toen zij hem baarde.
6 En Juda nam voor Er, zijn eerstgeborene, een vrouw, genaamd Tamar.
7 En Er, de eerstgeborene van Juda, wekte het misnoegen des Heren op, en de Here doodde hem.
8 Toen zeide Juda tot Onan: Ga tot uws broeders vrouw, sluit met haar het zwagerhuwelijk en verwek voor uw broeder nakroost.