27 Toen het nu de tijd was, dat zij baren zou, was er een tweeling in haar schoot.
28 En toen zij baarde, stak er één zijn hand uit, en de vroedvrouw nam die, bond om zijn hand een scharlaken draad en zeide: Deze is het eerst gekomen.
29 En toen hij zijn hand weer introk, daar kwam zijn broeder, en zij zeide: Hoe krachtig zijt gij doorgebroken, en zij gaf hem de naam Peres.
30 En daarna kwam zijn broeder aan wiens hand de scharlaken draad was, en men noemde hem Zerach.