1 De mens nu had gemeenschap met Eva, zijn vrouw, en zij werd zwanger en baarde Kaïn; en zij zeide: Ik heb met des Heren hulp een man verkregen.
2 Voorts baarde zij zijn broeder Abel; en Abel werd schaapherder, Kaïn landbouwer.
3 Na verloop van tijd nu bracht Kaïn van de vruchten der aarde aan de Here een offer;
4 ook Abel bracht er een van de eerstelingen zijner schapen, van hun vet; en de Here sloeg acht op Abel en zijn offer,
5 maar op Kaïn en zijn offer sloeg Hij geen acht. Toen werd Kaïn zeer toornig en zijn gelaat betrok.