19 En Lamech nam zich twee vrouwen; de ene heette Ada, en de andere Silla.
20 En Ada baarde Jabal; hij is de vader geworden van hen, die in tenten en bij de kudde wonen.
21 En de naam van zijn broeder was Jubal; hij is de vader geworden van allen, die citer en fluit bespelen.
22 En Silla baarde eveneens, namelijk Tubal-Kaïn, (de vader van) de smeden, allen, die koper en ijzer bewerken. En de zuster van Tubal-Kaïn was Naäma.
23 En Lamech zeide tot zijn vrouwen: Ada en Silla, hoort naar mijn stem; vrouwen van Lamech, neigt uw oor tot mijn rede. Ik sloeg een man dood om mijn wonde, een knaap om mijn striem;
24 want Kaïn wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zevenenzeventig maal!
25 En Adam had weer gemeenschap met zijn vrouw en zij baarde een zoon en gaf hem de naam Set, want (zeide zij) God heeft mij een andere zoon gegeven in plaats van Abel; hem immers heeft Kaïn gedood.