10 Aan de wijnstok waren drie ranken, en nauwelijks begon hij te botten, of zijn bloesem was er, en zijn trossen droegen rijpe druiven.
11 En Farao’s beker was in mijn hand. Ik nam de druiven, perste ze uit in Farao’s beker en gaf de beker in Farao’s hand.
12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit is de uitlegging ervan: de drie ranken, dat zijn drie dagen;
13 binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen en u in uw rang herstellen, en gij zult Farao de beker in de hand geven, zoals gij tevoren placht te doen, toen gij zijn schenker waart.
14 Maar blijf aan mij denken, wanneer het u goed zal gaan; toon mij toch uw dankbaarheid door van mij gewag te maken bij Farao, en breng mij uit dit huis.
15 Want gestolen ben ik uit het land der Hebreeën, en ook hier heb ik niets gedaan, waarom zij mij in dit kerkerhol hadden kunnen zetten.
16 Toen de overste der bakkers zag, dat Jozef een gunstige uitlegging gegeven had, zeide hij tot hem: Ook ik had een droom: zie, er waren op mijn hoofd drie korven met gebak.