4 En de overste der lijfwacht stelde Jozef bij hen aan, om hen te bedienen. En zij waren geruime tijd in hechtenis.
5 Zij nu hadden beiden een droom, ieder zijn eigen droom, in dezelfde nacht, ieder een droom met een eigen betekenis, zowel de schenker als de bakker van de koning van Egypte, die in de gevangenis gevangen zaten.
6 Toen Jozef in de morgen bij hen kwam, zag hij hen aan, en zie, zij waren mismoedig.
7 Hij vroeg aan de hovelingen van Farao, die met hem in hechtenis waren in het huis van zijn heer: Waarom staat uw gezicht zo somber vandaag?
8 Daarop zeiden zij tot hem: Wij hebben een droom gehad en er is niemand, die hem kan uitleggen. Toen zeide Jozef tot hen: Zijn de uitleggingen niet Gods zaak? Vertelt het mij toch.
9 Daarop vertelde de overste der schenkers aan Jozef zijn droom en zeide tot hem: In mijn droom, zie, er stond een wijnstok vóór mij.
10 Aan de wijnstok waren drie ranken, en nauwelijks begon hij te botten, of zijn bloesem was er, en zijn trossen droegen rijpe druiven.