11 In één zelfde nacht nu hadden wij een droom, ik en hij, ieder had een droom met een eigen betekenis.
12 Nu was daar bij ons een Hebreeuwse jongeman, een slaaf van de overste der lijfwacht, en wij vertelden hem onze dromen, en hij legde ze ons uit; aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom.
13 En zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd; mij herstelde Farao weer in mijn ambt, hem liet hij ophangen.
14 Toen ontbood Farao Jozef, en zij haalden hem ijlings uit de kerker; men schoor hem en gaf hem andere klederen, en hij kwam bij Farao.
15 Toen zeide Farao tot Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand, die hem kan uitleggen, maar ik heb van u horen zeggen: Gij behoeft een droom maar te horen om hem te kunnen uitleggen.
16 En Jozef antwoordde Farao: Geenszins; God zal Farao’s welzijn verkondigen.
17 Toen sprak Farao tot Jozef: In mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl.