51 Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse, want (zeide hij): God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis mijns vaders.
52 En aan de tweede gaf hij de naam Efraïm, want (zeide hij): God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende.
53 Toen de zeven jaren van overvloed, die er in het land Egypte geweest was, verstreken waren,
54 begonnen de zeven jaren van de hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had; in alle landen was hongersnood, maar in het gehele land Egypte was brood.
55 Toen het gehele land Egypte honger leed, en het volk tot Farao om brood riep, zeide Farao tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef; doet wat hij u zegt.
56 Toen de hongersnood nu over de gehele aarde heerste, opende Jozef alle schuren en verkocht koren aan de Egyptenaren; want de honger was sterk in het land Egypte.
57 En de gehele wereld kwam naar Egypte om bij Jozef koren te kopen, want de honger was sterk op de gehele aarde.