7 En de dunne aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en het was een droom.
8 De volgende morgen was zijn geest onrustig en hij ontbood al de geleerden en al de wijzen van Egypte, en Farao vertelde hun zijn dromen, maar er was niemand, die ze Farao kon uitleggen.
9 Toen sprak de overste der schenkers tot Farao: Heden moet ik mijn zonden in herinnering brengen.
10 Farao was toornig op zijn dienaren, en zette mij in hechtenis in het huis van de overste der lijfwacht, mij en de overste der bakkers.
11 In één zelfde nacht nu hadden wij een droom, ik en hij, ieder had een droom met een eigen betekenis.
12 Nu was daar bij ons een Hebreeuwse jongeman, een slaaf van de overste der lijfwacht, en wij vertelden hem onze dromen, en hij legde ze ons uit; aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom.
13 En zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd; mij herstelde Farao weer in mijn ambt, hem liet hij ophangen.