1 Toen Jakob vernam, dat er in Egypte koren was, zeide hij tot zijn zonen: Waarom ziet gij elkander aan!
2 Voorts zeide hij: Zie, ik heb gehoord, dat er in Egypte koren is; trekt daarheen en koopt daar koren voor ons, opdat wij in leven blijven en niet sterven.
3 Toen trokken tien broeders van Jozef heen om in Egypte koren te kopen.
4 Doch Jakob liet Benjamin, Jozefs broeder, niet met zijn broeders meegaan, want hij dacht; er mocht hem eens een ongeluk overkomen.
5 Onder degenen die kwamen om koren te kopen, waren ook de zonen van Israël, want er was hongersnood in het land Kanaän.