14 Toen zeide Jozef tot hen: Het is, zoals ik tot u gesproken heb: gij zijt verspieders.
15 Hieraan zult gij getoetst worden: zowaar Farao leeft, gij zult vanhier niet weggaan, tenzij uw jongste broeder hierheen komt.
16 Zendt één van u om uw broeder te halen, maar gij zult gevangen blijven; zo zullen uw woorden getoetst worden, of gij waarheid spreekt; maar indien niet, zowaar Farao leeft, dan zijt gij verspieders.
17 En hij zette hen gezamenlijk drie dagen lang in hechtenis.
18 Op de derde dag nu zeide Jozef tot hen: Doet dit, opdat gij in leven blijft; ik vrees God.
19 Indien gij eerlijke lieden zijt, laat dan één broeder van u gevangen blijven in het huis van bewaring, maar gaat gij heen, neemt koren mee voor de honger uwer gezinnen.
20 Doch dan moet gij uw jongste broeder tot mij brengen, opdat uw woorden waarheid mogen blijken en gij niet sterft.