35 Toen zij hun zakken ledigden – daar lag ieders geldbuidel in zijn zak; en toen zij en hun vader hun geldbuidels zagen, werden zij bevreesd.
36 En hun vader Jakob zeide tot hen: Gij berooft mij van kinderen; Jozef is niet meer, en Simeon is er niet meer, en Benjamin wilt gij meenemen; dit alles is tegen mij.
37 Toen zeide Ruben tot zijn vader: Gij moogt mijn twee zonen doden, indien ik hem niet tot u breng; geef hem onder mijn hoede en ik zal hem tot u terugbrengen.
38 Maar hij zeide: Mijn zoon gaat niet met u mee, want zijn broeder is dood en hij is alleen overgebleven; overkomt hem een ongeluk op de weg die gij gaan zult, dan zult gij mijn grijze haar met verdriet in het dodenrijk doen nederdalen.